Verslag 5e Descartes-Huygens lezing: De preek van Pickstone (door Robert-Jan Wille)

5 juli 2012

Een nieuwe traditie is geboren. In de Lutherse kerk werd bij de vijfde Descartes-Huygenslezing op 14 juni voor het eerst ook het orgel bespeeld. Ook nieuw was dat de spreker van deze keer, de in Manchester werkzame wetenschapshistoricus John Pickstone, daarbij op de hoog geplaatste preekstoel plaats mocht nemen. Het publiek besefte meteen dat hier grootse en stichtelijke woorden gesproken gingen worden.

Hoewel de voordrachtsstijl van Pickstone niet de stijl van de katheder is, bewees hij met zijn lezing de Lutherse kerktraditie in Nederland een goede dienst. De Brit schroomde niet om bij aanvang al zijn positie als dissenter in de recente wetenschapsgeschiedenis te benadrukken. Hij provoceerde door zichzelf meteen tegenover de high church van de ‘Cambridge-Cambridge’-methode te plaatsen, waarmee hij verwees naar de invloedrijke History and Philosophy of Science programma’s van Cambridge en Harvard (gelegen in Cambridge, Massachusetts). In plaats van ‘HPS’ beoefende Pickstone ‘HSTM’, de integrale geschiedenis van Science, Technology and Medicine, door hem bij voorkeur gewoon STM genoemd.

Wie zijn boek Ways of Knowing uit 2000 niet gelezen had, was misschien wat verrast over deze aanval op de in zijn ogen gevestigde orde. Een toelichting is dan ook op zijn plaats. Bij Pickstone is de wetenschapsgeschiedenis niet een combinatie van politieke filosofie, grondslagenonderzoek en begripsgeschiedenis, alle drie op microniveau, zoals bijvoorbeeld bij Peter Galison, Simon Schaffer en Steven Shapin. Pickstone bedrijft eerder sociaal-culturele geschiedenis van denk- en werkstijlen tout court, op zowel macro- als microniveau. Hij zoekt voor zijn big picture van de wetenschapsgeschiedenis niet de alliantie met filosofen maar met medisch historici, technologiehistorici en historici in het algemeen. Deze, naar eigen zeggen, ‘North of England’-benadering van de wetenschapsgeschiedenis, is mede geworteld in de tradities van de chemicus-historicus John Theodore Merz (1840-1922) en de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984).

Tijdens de lezing bleek echter dat Pickstone meer was dan een Foucault 2.0. Hoewel Pickstone bekend staat vanwege zijn ‘applied Foucauldianism’, houdt de Brit, in tegenstelling tot de met totaalbreuken en totalitaire epistèmes werkende Foucault, meer rekening met dynamische en co-evoluerende processen in de wetenschapsgeschiedenis. In plaats van te werken met periodes als ondeelbare eenheden introduceerde de Britse historicus in de Lutherse Kerk een heel complex van gelijktijdig opererende en op elkaar inwerkende ‘elementaire deeltjes’, die hij ‘ways of knowing and working’ noemde.

In Ways of Knowing onderscheidde Pickstone al vijf ‘ways’, te weten ‘hermeneutics’ (het betekenis geven aan dingen), ‘natural history’ (het verzamelen en classificeren van dingen), ‘analysis’ (het reduceren tot elementen, vergelijken en procesmatig bestuderen van dingen), ‘experimentalism’ (het fuseren, manipuleren en modelleren van dingen) en ‘technoscience’ (het bestuderen van dingen in complexe politiek-economische samenwerkingsverbanden) en bijbehorende ways of ‘making’ . In zijn lezing liet hij zien inmiddels enkele van zijn categorieën aangepast te hebben aan meer gebruikelijke termen, zoals de met de eerste en de derde ‘ways of knowing’ corresponderende termen ‘natural philosophy’ en ‘mixed mathematics’. Ook sprak hij niet meer over ‘experimentalism’, maar over ‘synthesis’ en maakte hij een onderscheid tussen enerzijds ‘mathematic analysis’ en ‘synthesis’ en anderzijds ‘substantive analysis’ en ‘synthesis’. Enfin, voor een verdere intro verwijs ik de lezer naar zijn artikelen uit 2007 (in Isis) en 2011 (History of Science en opnieuw in Isis).

Konden de toehoorders Pickstone’s WoKs vergelijken met wetenschappelijke stijlen? Ja en nee. Pickstone was in zijn lezing enthousiaster over zijn meer directe ‘concurrenten’ in de macroscopische wetenschapsgeschiedenis: die van Crombie en Chunglin Kwa en de vergelijkende Europees-Aziatische wereldgeschiedenis van Floris Cohen (die ook het orgel bespeelde tijdens de lezing). Alle vier delen een interesse in het ontleden van wetenschap in onderdelen met een zekere robuustheid en duurzaamheid, die zowel op micro- als op macroniveau zijn op te sporen. Alleen is Pickstone, behalve in het zoeken naar elementen, ook geïnteresseerd in de ‘compounds’ die je van die elementen kunt maken. Zo zijn nationale stijlen bij hem bijvoorbeeld te analyseren als een specifieke samenstelling van verschillende ‘ways’.

Pickstone’s globale geschiedenis legt, in tegenstelling tot vooral Cohen, de nadruk op Europese transformaties in de negentiende eeuw. Waar Cohen de nadruk legt op de vroegmoderne tijd en de perioden daarvoor en daarbij Europa met Azië vergelijkt, vindt Pickstone het pas interessant worden na 1800, na de revoluties in Frankrijk (politiek), Duitsland (universitaire hervormingen, cultuurnationalisme) en Groot-Brittannië (industrieel). Pickstone volstaat in zijn wereldgeschiedenis dan ook met ideaaltypische analyse van de wetenschap in deze landen en noemt dan alleen de Verenigde Staten nog als een ander noemenswaardig land.

Ida Stamhuis vroeg na afloop nog wat de rol van Nederland zou kunnen zijn in dit grote plaatje. Ondergetekende stamelde daar meteen achteraan: wat zou dan het belang van de Europese koloniën in die negentiende-eeuwse transformaties geweest kunnen zijn? Is zijn onderzoek niet te Eurocentrisch?

Wie weet zal Pickstone na de zomer op deze kwesties terugkeren: dan zal hij voor lange tijd ’Fellow’ van het Descartes Centre in Utrecht zijn. Na afloop nodigde hij promovendi en studenten in ieder geval uit om hem in die periode op te zoeken om over deze en andere kwesties te praten.

Robert-Jan Wille (Radboud Universiteit Nijmegen)

Foto’s: Ilja NIeuwland