Historische eenheden

2 december 2021

 

De maat- en gewichtstelsels die gedurende 17de eeuw in de Republiek werden gebruikt waren heel verschillend van het huidige metrieke stelsel welke pas aan het begin van de 19de eeuw in Nederland werd ingevoerd.

Ook het toen gebruikte muntsysteem was anders en zelfs de tijdrekening kon toen voor hoofdbrekens zorgen. Niet alleen binnen Europa maar ook binnen de Republiek gebruikte men toen een veelheid van maat- en gewichtenstelsels die soms weinig maar vaak ook veel van elkaar verschilden. Hieronder worden enkele maat- en gewichtstelsels genoemd waarmee Christiaan Huygens te maken had met hun omrekeningen naar het huidige metrieke stelsel.

Lengtematen

De lengtematen die in de zeventiende eeuw in West-Europa gebruikt werden waren alle afgeleid van het oud-romeinse maatstelsel, waarvan men wel beweerde dat het gebaseerd was op de afmetingen en proporties van de ideale mens. Het oud-romeinse matenstelsel was als volgt onderverdeeld:

  • Digitus (1/16 pes) 1.85 cm
  • Uncia (1/12 pes) 2.46 cm
  • Palmus (1/4 pes) 7.39 cm
  • Palmus maior (3/4 pes) 22.18 cm
  • Pes 29.57 cm
  • Palmipes (1¼ pedes) 36.97 cm
  • Cubitus (1½ pedes) 44.36 cm
  • Gradus/pes sestertius (2½ pedes) 73.94 cm
  • Passus (5 pedes) 147.87 cm
  • Actus (120 pedes) 35.49 m
  • Mille passum (5000 pedes) 1478.70 m

Met de ondergang van het Romeinse Rijk werd dit stelsel in wezen gehandhaafd, al werden de Latijnse benamingen veelal vervangen door namen uit de volkstaal. Aangezien er echter geen middelen waren om in een groot gebied identieke maten op te leggen of constant te houden, werden de verschillende lengtematen in de Middeleeuwen (en nog lang daarna) lokaal gedefinieerd. Het was bijvoorbeeld een stadsbestuur dat vastlegde hoe groot binnen haar rechtsgebied een voet of el zou zijn. Binnen andere steden golden andere definities. Als men een lengte opgaf in zoveel voeten, moest men dus tevens opgeven welke voet eigenlijk bedoeld werd.

Toen echter met de toename van handel en contacten over grote afstand weer behoefte ontstond aan een eenheidsstelsel, kregen sommige lokale maten ook buiten hun directe gebied gezag. In de Hollandse gewesten werden voor landmeetkundige en wetenschappelijke doeleinden met name de Rijnlandse maten gebruikt. De Leidse wiskundige Willebrord Snel van Rooyen (Snellius) gebruikte deze in 1615 en 1621 voor zijn aardomtrekmetingen.

De basiseenheid van het Rijnlandse matenstelsel was de Rijnlandse roede waarvan de lengte door twee inkepingen bij de ingang van het stadhuis van Leiden was aangegeven. Deze gingen in 1929 verloren toen het stadhuis door brand werd verwoest en zijn bij de herbouw vervangen door twee ijzeren knoppen. Een kopie van de oorspronkelijke Rijnlandse roede in de vorm van een lange ijzeren staaf werd vroeger in de Leidse Sterrewacht bewaard en bevindt zich nu in Museum Boerhaave (Leiden).

  • lijn (1/12 duim) 0.21802 cm
  • duim (1/12 voet) 2.61622 cm
  • voet 31.39465 cm
  • roede (12 voeten) 376.73580 cm

De algemeen gebruikte Franse maten waren toen als volgt:

  • ligne (1/12 pouce) 0.22558 cm
  • pouce (1/12 pied) 2.70700 cm
  • pied 32.48394 cm
  • toise (6 pieds) 194.90366 cm

De algemeen gebruikte Engelse maten waren toen als volgt:

  • line (1/12 inch) 0.21166 cm
  • inch (1/12 foot) 2.53995 cm
  • foot 30.47945 cm
  • yard (3 feet) 91.43835 cm

Gewichtsmaten

Evenals met de lengtematen, waren de gewichtsmaten die in de zeventiende eeuw in West-Europa werden gebruikt afgeleid van het oud-romeinse gewichtenstelsel. Het oud-romeinse gewichtenstelsel was als volgt onderverdeeld:

  • scrupulum (1/4 sextula) 1.14 gr
  • sextula (1/6 uncia) 4.55 gr
  • uncia (1/12 libra) 27.29 gr
  • semis/semissis (1/2 libra) 163.73 gr
  • libra/as 327.45 gr

De volgende gewichtsmaten werden in de 17de eeuw in Amsterdam gebruikt:

  • aas (1/32 engels) 0.04825 gr
  • engels (1/10 lood) 1.54403 gr
  • lood (1/2 once) 15.44032 gr
  • once (1/16 pond) 30.88065 gr
  • pond 494.09040 gr

De Haagse gewichtsmaten waren toen als volgt:

  • vierde wichtje (1/4 wichtje) 0.917 gr
  • wichtje (1/4 lood) 3.700 gr
  • lood (1/32 pond) 14.679 gr
  • pond 469.728 gr

Voor wetenschappelijke doeleinden gebruikte men ook vaak het medicinaal gewichtenstelsel:

  • grein (1/20 scrupel) 0.0641 gr
  • scrupel (1/3 drachma) 1.2817 gr
  • drachma (1/8 once) 3.8451 gr
  • once (1/12 pond) 30.7605 gr
  • pond 369.1260 gr

De toen gebruikte Franse gewichten waren:

  • grain (1/24 denier) 0.0531 gr
  • denier (1/3 gros) 1.2748 gr
  • gros (1/8 once) 3.8243 gr
  • once (1/8 marc) 30.5941 gr
  • marc (1/2 livre) 244.7529 gr
  • livre 489.5058 gr

Kalender en tijdrekening

Gedurende de 17de eeuw werden in de Republiek twee kalenders gehanteerd die maar liefst tien dagen van elkaar verschilden – de Gregoriaanse kalender (ook wel “Nieuwe Stijl” genoemd) in Holland en Zeeland en de Juliaanse kalender (“Oude Stijl”) in de overige gewesten. De kalenderhervorming van paus Gregorius XIII in 1582, waarbij 10 dagen werden weggelaten, was namelijk nogal omstreden geweest.

In het algemeen werd zij alleen door de katholieken aanvaard en door de protestanten afgewezen. Zo kwam het dat Engeland, het protestantse deel van Duitsland en Scandinavië de hele zeventiende eeuw, en soms langer, de Juliaanse kalender gebruikten. Ten tijde van de invoering van de nieuwe kalender waren de Nederlanden in opstand tegen Spanje. De leider van de Opstand, Willem van Oranje, probeerde hulp van Frankrijk te verwerven en had daartoe de Staten-Generaal bewogen een (katholieke) Franse prins, de hertog van Anjou, tot Soeverein over de Nederlanden uit te roepen.

Toen de hertog van Anjou, in lijn met de Franse politiek, de Gregoriaanse kalender in de Nederlanden wilde invoeren werd hij alleen in de zuidelijke gewesten, waar katholieken aan de macht waren, gehoorzaamd. De noordelijke gewesten die zich verenigd hadden in de Unie van Utrecht en waarin protestanten inmiddels aan de touwtjes trokken voelden er niets voor. Alleen Holland en Zeeland zagen de politieke noodzaak hiervan in en accepteerden de nieuwe kalender onder druk van hun stadhouder, Willem van Oranje.

  • Brabant & Zeeland – 14 december 1582 werd gevolgd door 25 december 1582
  • Holland – 1 januari 1583 werd gevolgd door 12 januari 1583

Om vergissingen met betrekking tot de juiste datum te vermijden was het in de 17de eeuw gebruikelijk om de datum in beide kalenders te vermelden. In zijn eigen geschriften gebruikte Christiaan Huygens de dagtelling volgens de Nieuwe Stijl. Liepen gedurende de 17de eeuw beide kalenders tien dagen uiteen, bij de viering van sommige christelijke feestdagen zoals Pasen en Pinksteren kon het verschil wel tot vijf weken oplopen omdat de berekening hiervan in beide kalenders iets verschillend was.

In 1700 ging het protestantse deel van Duitsland om naar de zgn. “Verbeterde Juliaanse” kalender die, met uitzondering van paasdatumberekening, identiek was met de Gregoriaanse kalender en de Nederlandse gewesten die nog de Juliaanse kalender gebruikten volgden snel hierna:

  • Gelderland – 30 juni 1700 werd gevolgd door 12 juli 1700
  • Utrecht & Overijssel – 30 november 1700 werd gevolgd door 12 december 1700
  • Friesland & Groningen – 31 december 1700 werd gevolgd door 12 januari 1701
  • Drenthe – 30 april 1701 werd gevolgd door 12 mei 1701

Omdat het jaar 1700 volgens de Gregoriaanse kalenderrekening geen schrikkeljaar was, was het verschil tussen beide kalenders inmiddels tot 11 dagen opgelopen. Het kleine verschil in de paasdatumberekening tussen de Verbeterde Juliaanse en de Gregoriaanse kalender trad alleen op in 1724 en in 1744. In de Duitse gewesten leidde dit felle discussies maar Nederlandse almanakmakers schijnen niet geweten te hebben dat de berekening soms verschillend kon zijn – in hun almanakken werd de paasdatum gewoon volgens die van de Gregoriaanse kalender berekend.

Engeland en haar gebiedsdelen schakelden pas in 1752 om naar de Gregoriaanse kalender (daar werd 2 september gevolgd door 14 september). Zweden en Finland (toen nog deel van Zweden) deden hetzelfde in het volgende jaar (17 februari werd daar door 1 maart gevolgd).

De oosters-orthodoxe delen van Europa volgden nog veel later toen het verschil tussen beide kalenders inmiddels tot 13 dagen was opgelopen: Rusland in 1918 en Griekenland in 1923. Naast de gebruikelijke namen van de maanden raakten vanaf het einde van de 17de eeuw de volgende alternatieve namen meer en meer in zwang:

  • louwmaand januari
  • sprokkelmaand februari
  • lentemaand maart
  • grasmaand april
  • bloeimaand mei
  • zomermaand juni
  • hooimaand juli
  • oogstmaand augustus
  • herfstmaand september
  • wijnmaand oktober
  • slachtmaand november
  • wintermaand december

Deze namen, uit de volkstaal ontleend en verwijzend naar natuurverschijnselen of landbouwactiviteiten van de betreffende maand, waren aan het begin van de 9de eeuw ingevoerd in de rijkskalender van Karel de Grote. Tijdens het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon (1806-1810) werd vanaf 1809 het gebruik van deze namen in officiële stukken zelfs verplicht gesteld.

Geld en munten

In de zeventiende eeuw had niet alleen ieder land zijn eigen geld, daarnaast waren er ook provincies, steden en organisaties als de VOC die hun eigen geld sloegen. Al die munten circuleerden vrijelijk door Europa, soms tot ver na de datum van uitgifte. De waarde van het geld werd immers vooral bepaald door de hoeveelheid edelmetaal dat de munten bevatten. Dat betekende ook dat de wisselkoersen niet vastlagen: zij waren afhankelijk van de waarde van het metaal, en eventueel ook van de mate waarin een bepaalde munt versleten was. In het algemeen hielden mensen goede, nieuwe munten vast en betaalden zo veel mogelijk met oud, versleten en minderwaardig geld.

Het gehalte aan edelmetaal dat een bepaalde munt bevatte was bovendien sterk afhankelijk van de politiek van de muntheer. Geldgebrek bij de kroon kon leiden tot het besluit munten te slaan met een lager goud- of zilvergehalte, dus in feite de waarde van het geld te verlagen. De waarde van het geld kon daardoor sterk fluctueren. In de republiek der Nederlanden probeerde men de munten zo veel mogelijk stabiel te houden. Het Frankrijk van Lodewijk XIV daarentegen was een monetaire chaos.

Om te midden van al die verschillende munten en waarderingen de weg te kunnen vinden, kende men daarnaast bepaalde waarden als rekeneenheid. De waarde van de werkelijk bestaande munten werd dan in deze eenheden uitgedrukt. Idealiter kwam de waarde van de rekeneenheid met die van de belangrijkste munt overeen, maar zoals gezegd was dat lang niet altijd het geval.

In Nederland was de rekeneenheid het pond Hollands. Een pond Hollands was onderverdeeld in twintig stuivers. Elke stuiver was weer verdeeld in zestien penningen. Het pond Hollands kwam overeen met de gulden, een zilveren munt ter waarde van twintig stuivers die in de zestiende eeuw door Karel V was geïntroduceerd. Ook nadat het slaan van guldens was gestaakt bleef de naam in gebruik voor een eenheid van twintig stuivers (dus een pond Hollands). Pas aan het eind van de zeventiende eeuw ging men in de Verenigde Nederlanden opnieuw zilveren munten slaan met de naam gulden en een waarde van twintig stuivers. Overigens bestond er in de Nederlandse Republiek geen centrale muntslag. De muntuitgifte was een zaak van de provinciale en in sommige gevallen stedelijke overheden. Er werden op centraal nivo echter wel afspraken over gemaakt.

In Frankrijk was de rekeneenheid het pond Tournoois (livre tournois). Een pond Tournoois was onderverdeeld in twintig sous. Drie pond Tournoois maakten samen een écu (schild). De werkelijke waarde van de Franse munten kon als gezegd ten opzichte hiervan sterk fluctueren. De rekeneenheden bleven echter de hele zeventiende eeuw gehandhaafd.

Een eenheid die af en toe nog in de Nederlanden werd gebruikt was het pond Vlaams, ook wel pond groten geheten. Een pond Vlaams bevatte 120 stuivers en kwam dus overeen met zes ponden Hollands.

Tussen het pond Hollands en het pond Tournoois bestond geen vaste wisselkoers. Deze was eenvoudigweg afhankelijk van het verschil in waardering van het Nederlandse en Franse geld, veroorzaakt door de internationale prijsverhoudingen en andere economische factoren. Gemiddeld was het Franse pond iets minder waard dan het Nederlandse. Rond 1670 was op de internationale geldmarkt een écu (drie livres tournois) ongeveer tweeëneenhalf pond Hollands waard.

Het omrekenen van de oude geldeenheden naar moderne prijzen is een vrij zinloze exercitie. Wat men tegenwoordig wel of niet met zijn geld kan doen is niet te vergelijken met vroeger en de de onderlinge verhouding van de prijzen van allerlei goederen en diensten is soms ook sterk gewijzigd. Verder is ook de koopkracht van het oude geld zeer lastig te bepalen. De prijzen, vooral van eerste levensbehoeften, konden sterk variëren. De prijs van 25 liter graan op de markt van Parijs bedroeg in de zeventiende eeuw meest tussen de vijf en de zeven sous tournoois. Soms daalde de prijs tot onder de drie sous; in slechte jaren daarentegen kon hij stijgen tot ver boven de vijftien. Let wel: we hebben het hier steeds over gemiddeldes over een heel jaar. In werkelijkheid schommelden de prijzen nog veel meer. In plaatsen buiten Parijs konden de prijzen bovendien sterk afwijken.

Literatuur

  • Jean Henri van Swinden, Vergelijkings-tafels tusschen de Hollandsche lengte-maten en den mètre, met het noodige onderrigt over dezelve maten (P. den Hengst et Fils, Amsterdam, 1812), 2 delen – in 1971 herdrukt met een inleiding van R. Rentenaar door het Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie, Wageningen.
  • Horace Doursther, Dictionnaire universel des poids et mesures anciens et modernes: Contenant des tables des monnaies de tous les pays (M. Hayez, Brussel, 1840) – in 1965 herdrukt door Meridian, Amsterdam.
  • Winand Carel Hugo Staring & R.W. van Wieringen, De binnen- en buitenlandsche maten, gewichten en munten van vroeger en tegenwoordig, met hunne onderlinge vergelijkingen en herleidingen, benevens vele andere, dagelijks te pas komende opgaven en berekeningen, 4e ed. (S. & W.N. van Nooyen, Schoonhoven, 1902) – in 1980 herdrukt door Gijsbers & Van Loon, Arnhem.
  • Robert Thomas Fruijn, Handboek der chronologie, voornamelijk van Nederland (N. Samsom, Alphen aan den Rijn, 1934).
  • J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten (P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam, 1982 [= Publikaties van het P.J. Meertens-Instituut, nr. 3]).
  • Johan W.D. Jongma, Scheuring in de kalender: Maatschappelijke aspecten en effecten van het chronologisch schisma (1582-1700) in het Duitse Rijk en de Noordelijke Nederlanden, en van de introductie van de Verbeterde Juliaanse tijdrekening in Friesland (1701) (doctoraalscriptie Faculteit der Maatschappijgeschiedenis, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1987).
  • Carla C. de Glopper-Zuijderland, In tijd gemeten: Inleiding tot de chronologie (Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, 1999 [= CB-reeks, nr. 17]).
  • Hendrik Enno van Gelder, De Nederlandse munten, 8e ed. (Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2002 [= Aula-boeken, nr. 213])

Auteurschap

Deze pagina’s zijn voor het grootste deel te danken aan het werk van Rob van Gent en werden oorspronkelijk geschreven als deel van Huygensweb, een digitale informatiebron over het leven en werk van Christiaan Huygens