Hoogleraar Anne Kox neemt afscheid (door Pim Huijnen)
23 september 2013Door Pim Huijnen
‘Omzien in bewondering’ heette, met een variatie op de beroemde herinneringen van Annie Romein-Verschoor, de afscheidsrede die Anne Kox op 12 september uitsprak in de Aula van de Universiteit van Amsterdam. Met deze rede nam Kox afscheid als hoogleraar in de geschiedenis van de natuurkunde aan deze universiteit.
Kox’ bewondering uit de titel gold – zo was het punt dat hij maakte – de wetenschappers die er door de geschiedenis heen in slaagden buiten de bestaande paradigma’s te denken en de wetenschap voorwaarts te stuwen. Hiervan gaf hij in zijn college enkele voorbeelden, waarbij hij zich concentreerde op zijn specialisatiegebied, de revolutionaire ontwikkeling van de natuurkunde in de eerste helft van de twintigste eeuw. Kox is een groot kenner van veel van de hoofdrolspelers uit die periode en met name van Albert Einstein en de Nederlandse hoogleraar theoretische natuurkunde Hendrik Antoon Lorentz. Hij is de bezorger van Lorentz’ wetenschappelijke correspondentie (deel 1 verscheen in 2008 bij Springer in New York, deel 2 wordt binnenkort verwacht) en sinds 1985 redacteur bij het prestigieuze Einstein Paper Project van Caltech in Pasadena, dat bezig is het volledige archief van Einstein in dikke banden te ontsluiten. Dat duurt nog wel even en zijn Amerikaanse baan houdt Kox dan ook gewoon aan.
Einsteins artikel over het foto-elektrisch effect uit 1905 was een van de voorbeelden van revolutionaire stappen in de geschiedenis van natuurkunde die Kox uitvoeriger behandelde. Gepubliceerd in diens ‘wonderjaar’, waarin ook de speciale relativiteitstheorie het licht zag, beschouwde Einstein dit werk zelf als zijn meest vooruitstrevende. Voor hedendaagse natuurkundigen is het een basaal idee dat licht bestaat uit elektromagnetische straling in de vorm van de zogenoemde ‘lichtdeeltjes’ of fotonen. Maar Kox maakte inzichtelijk dat Einsteins karakterisering van licht als golfbeweging en kwantumdeeltje tegelijk honderd jaar geleden een uiterst gewaagde stap was. Een waarvan de Duitse fysicus Max Planck, die nota bene zelf de kwantumtheorie had geïntroduceerd, jaren later nog zou beweren dat het een zeldzame misser was van de grootste natuurkundige van de twintigste eeuw. Maar dus wel een die bleek te kloppen en waarvan natuurwetenschappers zich tegenwoordig maar moeilijk meer kunnen voorstellen dat hun collega’s er in het verleden zo mee worstelden.
Zo illustreerde Kox in zijn afscheidsrede op erudiete wijze datgene waarvoor hij in de laudatio’s achteraf meermaals werd geprezen: zijn vermogen de werking van wetenschap(pers) en de productie van kennis in het verleden tot in het uiterste detail te reconstrueren. Zelf benadrukte hij in zijn college dat precies daarin voor hem de genoegdoening, de sensatie van historisch onderzoek ligt. Hoe dieper het begrip van de stappen die historische actoren zetten, hoe meer het dedain dat uit huidig perspectief misschien voor de hand ligt, omslaat in fascinatie en bewondering. Met dankbaarheid keek Kox’ naaste collega Sander Bais, inmiddels emeritus-professor in de theoretische natuurkunde, in zijn laudatio terug op Kox’ capaciteit die bewondering ook aan de niet-historici aan de bètafaculteit over te dragen.
De fysici aan de UvA mogen wat dat betreft van geluk spreken dat de leerstoel voor de geschiedenis van de natuurkunde blijft bestaan en dat al een opvolger voor Kox is gevonden in diens vroegere promovendus Jeroen van Dongen.