Verslag: Symposium ‘Where Do We Stand?', International Commission on Women in Science, Parijs, September 14-17, 2011

28 september 2011

De Commission on Women in Science, één van de commissies van de internationale wetenschapshistorische organisatie DHST/IUHPS,  hield haar conferentie deze keer in een Parijs met volle terrasjes vanwege het prachtige nazomerweer. Eerst was er een bijeenkomst rond Marie Curie, aan wie 100 jaar geleden de Nobelprjs voor chemie werd toegekend. Robert Marc Friedman uit Oslo beprak wat er zich voorafgaand aan die uitreiking achter de schermen heeft afgespeeld. Als we het nog niet wisten, dan weten we het nu: zelfs bij zo’n prestigieuze prijs en ook toen al spelen persoonlijke voorkeuren en rancunes een essentiële rol. Daarna gingen we naar het museum dat aan de Curies is gewijd en verbleven we even op de plek waar Marie het onderzoek heeft verricht dat in die Nobelprijs resulteerde.

Door Ida Stamhuis

Een van de sessies was gewijd aan ‘The Impact of New Archival Projects”. Margaret Rossiter vertelde over het belang van archieven voor haar binnenkort te verschijnen boek Women Scientists in America dat de recente periode zal behandelen. De andere lezingen van deze sessie maakten duidelijk hoe belangrijk initiatieven van archivarissen zijn. Zij zorgen ervoor dat belangrijk materiaal bewaard blijft en zij starten ook interviewprojecten, zodat latere onderzoekers over relevant twintigste- en eenentwintigste-eeuws materiaal kunnen beschikken. Het is immers nog tamelijk onduidelijk wat de consequenties van het internet en de modern media voor de toekomstige geschiedschrijving zijn. Een andere sessie besprak het fenomeen van het grote aantal vrouwen in nieuw opkomende disciplines aan het begin van de twintigste eeuw, in het bijzonder de genetica. De eerste vrouwelijke wetenschappers hielden zich relatief vaak met genetica bezig; in Nederland was de eerste hoogleraar in de genetica tevens de tweede vrouwelijke hoogleraar – in 1919 werd Tine Tammes in Groningen aangesteld. In Noorwegen was ze zelfs de eerste; Kristine Bonnevie werd al in 1912 hoogleraar in Oslo. In Duitsland bevolkten bijna alleen vrouwen het eerste instituut voor genetica dat in 1914 werd opgericht. En dat bleef ook zo; in 1928 karakteriseerde een mogelijke nieuwe directeur dit instituut als een ‘Damenstift’, wat zoiets betekent als een groep adelijke nonnen. Deze karakterisering verwijst zowel naar de ongehuwde staat van deze vrouwelijke pioniers als naar hun afkomst uit de ‘betere’ kringen. Ook in Engeland en Rusland was het aandeel van vrouwen in het eerste genetische onderzoek essentieel.

De 50 deelnemers aan dit Symposium kwamen uit de hele wereld: Van India en Trinidad tot de USA en Canada; van Duitsland en Tsjechië tot Portugal en Israel. En er waren twee Nederlandse deelnemers: Mineke Bosch (RUG) en Ida Stamhuis (VU). Het niveau en de levendigheid van dit symposium maakten duidelijk dat de thematiek van vrouwen en gender een gevestigde plaats in de wetenschapsgeschiedenis heeft verworven.